De aandeelhouder als medebeleidsbepaler

Kan de aandeelhouders aansprakelijk worden gesteld als de vennootschap failliet wordt verklaard?

Mijn aandacht werd getrokken door een uitspraak van de rechtbank Limburg over de aansprakelijkheid van een aandeelhouder van een besloten vennootschap als medebeleidsbepaler. Om uit te leggen waarom dit de aandacht trok moet ik eerst even terug naar enkele algemene kaders van dit ondernemingsrechtelijk thema.

Voor het bestuur van een vennootschap geldt ingevolge de wet een boekhoudplicht. Die plicht houdt – kort gezegd – in dat het financieel reilen en zeilen van de vennootschap zodanig moet worden geadministreerd dat daaruit op elk moment de rechten en verplichtingen kunnen worden gekend. Bovendien moeten binnen vijf maanden na afloop van het boekjaar (meestal: kalenderjaar) jaarstukken worden opgemaakt en direct daarna worden gepubliceerd.

Aan deze boekhoudplicht komt grote betekenis toe als de vennootschap failliet wordt verklaard. Als namelijk blijkt dat het bestuur geen goede en sluitende administratie heeft gevoerd of de jaarstukken te laat heeft gepubliceerd, dan is het bestuur in beginsel aansprakelijk voor de schulden van de vennootschap.

Er zijn situaties waarin andere personen dan het bestuur van een vennootschap zelf een grote(re) vinger in de pap hebben bij het besturen van de vennootschap. De wet spreekt dan over een medebeleidsbepaler. En de wet stelt een medebeleidsbepaler gelijk met een bestuurder. Dus als de bestuurder heeft verzuimd om de boekhoudplicht na te komen en de vennootschap failleert, dan is ook de medebeleidsbepaler aansprakelijk voor de schulden van de vennootschap.

De vraag is dan: wanneer is de vinger in de pap bij het besturen van de vennootschap van een voldoende omvang om van medebeleidsbepaler te kunnen spreken? Een uitspraak van de Hoge Raad waarop nog steeds teruggevallen wordt dateert van net na de eeuwwisseling. In die zaak had een management-bv zich verbonden om allerlei bestuurswerkzaamheden uit te voeren voor een vennootschap. De management-bv was evenwel niet zelf de (statutair) bestuurder van die vennootschap. De door de management-bv toebedeelde en ook daadwerkelijk uitgevoerde bestuurswerkzaamheden achtte de Hoge Raad voldoende om de management-bv aan te merken als medebeleidsbepaler.

Terug naar de rechtbank Limburg. Wat ik uit de uitspraak opmaak is dat de man enig bestuurder is van een vennootschap en dat zijn echtgenote enig aandeelhouder in die vennootschap is. De vennootschap is op enig moment gefailleerd. In de statuten van de vennootschap is vastgelegd dat de bestuurder voor bepaalde transacties de voorafgaande toestemming nodig heeft van de aandeelhouder. Dit is een door de wet uitdrukkelijk toegestane constructie om het speelveld van de bestuurder ten opzichte van de aandeelhouder te omlijnen. De aandeelhouder kan als eigenaar van de vennootschap daardoor beslissingen van de bestuurder die een grote invloed kunnen hebben op de toekomst van de vennootschap, goedkeuren of juist afkeuren. Deze constructie lijkt in de uitspraak van de rechtbank een doorslaggevend rol te spelen. In de aanloop naar het faillissement van de vennootschap heeft de vrouw als aandeelhouder aan haar man als bestuurder toestemming gegeven voor een aantal dubieuze transacties. Daardoor acht de rechtbank de vrouw als aandeelhouder medebeleidsbepaler. Omdat de man als bestuurder de boekhoudplicht heeft verzaakt, is de vrouw naast de man aansprakelijk voor de schulden van de vennootschap.

Op eerste gezicht lijkt dit wat wrang. De vrouw heeft zich wellicht nooit met de boekhouding van de vennootschap bemoeit en de statutaire toestemmingsconstructie brengt niet met zich mee dat de vrouw die transacties eenvoudig had kunnen tegenhouden. Indien de vrouw geen toestemming had verleend voor de transacties, betekent dat namelijk niet dat de man die transacties niet rechtsgeldig had kunnen uitvoeren. Wel zou de man als bestuurder in strijd met de statuten en daarmee schadeplichtig jegens de vennootschap hebben gehandeld. Bovendien zou de vrouw als aandeelhouder haar man als bestuurder met een goede reden hebben kunnen ontslaan. Ziet u het al gebeuren? Toch zou dat waarschijnlijk de enige escape zijn geweest voor de vrouw om haar medeaansprakelijkheid voor de schulden van de failliete vennootschap te ontlopen. Achteraf bezien  lijkt het alsof van de vrouw een salomonsoordeel werd verlangd: een keuze voor haar man of een keuze voor de (gezamenlijke) onderneming.

Kan dat niet anders? Naar het zich laat aanzien wel. Indien in de statuten van de vennootschap niet de toestemmingsconstructie was opgenomen, zou de vrouw als aandeelhouder geen invloed hebben kunnen uitoefenen op de frauduleuze transacties en daarom ook niet als medebeleidsbepaler hebben kunnen worden aangemerkt. Deze casus laat weer zien hoe belangrijk maatwerk is, ook als het gaat om de statuten van een vennootschap of het wijzigen van die statuten. Wij zijn u daarbij graag behulpzaam!