Een Italiaanse aanbestedende dienst besloot af te zien van het verlenen van de opdracht, nadat was gebleken dat de partij aan wie de opdracht voorlopig was gegund zich schuldig had gemaakt aan fraude en oplichting. Het Hof oordeelde dat intrekking van een aanbesteding niet alleen in uitzonderlijke gevallen is toegestaan en dat daarvoor ook niet noodzakelijk is dat een gewichtige reden wordt aangevoerd. Volgens het Hof kan het algemeen belang meebrengen dat het beter is om de aanbesteding in te trekken, bijvoorbeeld wanneer de economische context, de feitelijke omstandigheden of de behoeften van de aanbestedende dienst zijn gewijzigd.
Dit betekent dus dat aanbestedende diensten veel vrijheid hebben om te besluiten een aanbesteding in te trekken, zelfs nog na de voorlopige gunningsbeslissing. Zij hoeven daar bovendien niet eens een gewichtige reden voor te hebben. Uiteraard moet de beslissing uit het oogpunt van transparantie wel voldoende gemotiveerd worden. Intrekken van de aanbesteding is mogelijk niet meer toegestaan wanneer partijen al in een ver gevorderd stadium van contractonderhandelingen zijn beland. In dat geval is het niet uitgesloten dat het afbreken van die onderhandelingen onrechtmatig is. In de fase vóór de voorlopige gunning zal dit echter niet snel het geval zijn.