Een nieuwe rol voor de OR in het insolventierecht ?

Wat wijzigt er volgens het wetsvoorstel?

Afgelopen zomer is het wetsvoorstel Wet Homologatie Onderhands Akkoord bij de Tweede Kamer ingediend. Dit wetsvoorstel, dat afgekort als “WHOA” door het leven gaat, moet een nieuwe insolventieregeling in het leven roepen om ondernemingen doeltreffender te kunnen herstructureren. 

Kort gezegd heeft de regeling tot doel om de verplichtingen van een onderneming (het wetsvoorstel gebruikt de in de faillissementspraktijk gangbare term van ‘de schuldenaar’) buiten faillissement of surséance van betaling met dwang te kunnen wijzigen. Het bijkomende doel is om te voorkomen dat de onderneming in faillissement raakt en daarmee onnodig veel waarde verloren gaat. Op grond van het wetsvoorstel kan een akkoord worden opgelegd aan alle vermogensverschaffers die nog een economisch belang bij de onderneming hebben. (dat zijn niet alleen schuldeisers, maar bijvoorbeeld ook aandeelhouders). 

Over dat voorgestelde akkoord moet door de betrokkenen worden gestemd. Stemming vindt plaats in zogenaamde ‘schuldeisersklassen’. De klasse-indeling komt overeen met de rangorde van de betreffende vorderingen van crediteuren. Aansluitend wordt het akkoord ter goedkeuring aan de rechter voorgelegd. Als de rechter tot homologatie overgaat, kan het akkoord onder zekere voorwaarden ‘met dwang’ worden opgelegd aan een tegenstemmende minderheid binnen een klasse die bij meerderheid met het akkoord heeft ingestemd. Zélfs kan de rechter, onder strenge voorwaarden, het akkoord ook aan één of meerdere gehele klassen opleggen die niet met het akkoord hebben ingestemd. 

Bijzonder aan de regeling is dat niet alleen de onderneming zelf een akkoord kan initiëren (wat in de praktijk dan vaak de bestuurder zal zijn die dit oppakt) maar dat dit initiatiefrecht veel breder is. Zodra de onderneming in financieel zwaar weer verkeert (het wetsvoorstel vereist: ‘redelijkerwijs aannemelijk is dat zij met het betalen van haar schulden niet meer zal kunnen voortgaan’, hetgeen een ‘dreigende insolventie’ inhoudt) kan iedere schuldeiser, de aandeelhouder en zelfs de ondernemingsraad (OR) of personeelsvertegenwoordiging in actie komen. Zij hebben dan individueel het recht om bij de rechtbank het verzoek in te dienen om een zogenaamde ‘herstructureringsdeskundige’ te benoemen met als opdracht om een akkoord te gaan aanbieden. Die herstructureringsdeskundige zal zich verder niet met de normale bedrijfsuitoefening van de onderneming bemoeien, maar zich primair richten op de totstandkoming van een akkoord. Hij krijgt daarvoor in het wetsvoorstel diverse instrumenten en bevoegdheden. 

De vraag is of het bijzonder is dat de wetgever een dergelijk initiatiefrecht in dit wetsvoorstel onder meer aan de OR toekent. De rol voor de OR is voorafgaand aan surseance of faillissement tot nu toe beperkt gehouden De OR heeft geen adviesrecht als het gaat om het besluit van een ondernemer over te gaan tot de eigen faillissementsaanvraag of het aanvragen van surséance. Als we recentere jurisprudentie bekijken, dan valt op dat de OR tijdens faillissement steeds meer invloed krijgt (denk bijvoorbeeld aan het adviesrecht ingeval van een voorgenomen doorstart).

Zoals gezegd, heeft de WHOA onder andere tot doel om een faillissement te voorkomen en werkgelegenheid te behouden. Vanuit dat perspectief is het misschien toch niet zo opmerkelijk dat de initiatiefbevoegdheid mede bij de OR komt te liggen. Als de WHOA wordt ingevoerd leidt deze regeling hoe dan ook tot een verdere vergroting van betrokkenheid van werknemersvertegenwoordigers in het insolventierecht. Of het in de praktijk goed gaat werken dan wel de bekende ‘papieren tijger’ blijft, zullen we moeten afwachten. 

Update: het wetsvoorstel is op 26 mei 2020 door de Tweede Kamer aangenomen. De verwachting is dat spoedig ook de Eerste Kamer over de wet zal stemmen en deze vervolgens nog deze zomer in werking kan treden.