De spookbijrijder

Hoe ver reikt de verplichting om de verzekeraar juist te informeren?

Op 17 september 2001 vond er een achteropaanrijding plaats. De bijrijder van de achteropgereden voorligger (de moeder van de chauffeur) zegt later whiplashachtige klachten te ontwikkelen en spreekt de verzekeraar van de achteroprijder aan voor schadevergoeding. De achteroprijder zegt echter dat er helemaal geen bijrijder in de auto voor hem zat.

De moeder en haar zoon verklaren dat moeder na de aanrijding meteen is uitgestapt om Chinees te gaan halen en zich met de aanrijding niet bemoeid heeft. Moeder ondersteunt haar vordering met diverse getuigenverklaringen, waarvan een deel naderhand vals blijkt te zijn. De rechtbank wijst haar vordering uiteindelijk af. Het bewijs - dat moeder in de auto had gezeten tijdens het ongeval - is volgens de rechter niet geleverd.

De moeder gaat in beroep bij het gerechtshof. Het hof overweegt onder meer dat ''niet boven redelijke twijfel kan worden verheven dat zij geen bijrijder was''. De verzekeraar van de achteroprijder wordt daarom veroordeeld tot betaling van schadevergoeding.

Deze verzekeraar gaat in cassatie en wijst op de valse verklaringen in het dossier. In cassatie gaat het met name over de vraag in hoeverre iemand gehouden is om de verzekeraar van een ander juist te informeren. De Hoge Raad komt op 6 juli 2018  met zijn oordeel: zou het hier om een eigen verzekering gaan dan moet de verzekeringnemer en iedere belanghebbende naar waarheid de eigen verzekeraar inlichten. In deze zaak gaat het echter niet om de eigen verzekeraar maar die van de achteroprijder. Er is volgens de Hoge Raad geen reden om de wettelijke bepaling omtrent de informatieplicht ook in dat geval toe te passen. De moeder is dus niet verplicht om de verzekeraar van de achteroprijder juist te informeren.

Wel oordeelt de Hoge Raad dat het gerechtshof de aanwezigheid van moeder als niet als bewezen had mogen beschouwen. Dat blijkt onvoldoende uit de overgelegde verklaringen die niet vals waren. Die verklaringen (van de huisarts en de fysiotherapeut) zijn namelijk allemaal te herleiden tot de moeder als de bron van het verhaal. 

De Hoge Raad verwijst de zaak daarom naar een ander gerechtshof voor verdere behandeling. De moeder zal beter bewijs van haar aanwezigheid moeten gaan leveren. Dat betere bewijs heeft de moeder waarschijnlijk niet en dus zal deze zaak na 17 jaar procederen alsnog als een nachtkaars uitgaan. Belangrijke les uit deze uitspraak is in ieder geval dat de waarheidsplicht alleen geldt ten opzichte van de eigen verzekeraar.